U kunt de vierwielaandrijving in- en uitschakelen terwijl het voertuig stilstaat of langzaam rijdt.
De motor draait.
Het stuurwiel staat in de rechtuitstand.
Als de vierwielaandrijving bij stilstand niet kan worden ingeschakeld:
Het in- en uitschakelen van de vierwielaandrijving kan daarmee worden vergemakkelijkt.
De motor draait.
Het voertuig rijdt niet sneller dan circa 10 km/h.
Het voertuig rijdt niet in een bocht.
Als de vierwielaandrijving niet kan worden ingeschakeld terwijl het voertuig rijdt:
De variabele limiter wordt automatisch uitgeschakeld, als de vierwielaandrijving wordt ingeschakeld. De overeenkomstige displaymelding verdwijnt. De variabele limiter moet na het uitschakelen van de vierwielaandrijving zo nodig opnieuw worden ingeschakeld meer.