Wanneer met een hogere voertuighoogte wordt gereden, kunnen de rij-eigenschappen negatief worden beïnvloed door het verhoogde zwaartepunt van het voertuig.
De auto kan bijvoorbeeld bij het sturen of bij het rijden in een bocht, naar buiten glijden.
Bij het omlaagbrengen van de auto kunnen lichaamsdelen van personen bekneld raken die zich tussen de carrosserie en de banden of onder de auto bevinden.
Auto's met AIR BODY CONTROL resp. niveauregeling: Bij het uitladen of uitstappen gaat de auto eerst iets omhoog en zakt vervolgens na korte tijd tot de ingestelde hoogte.
Daardoor kunnen u en personen in de buurt van de spatbordrand of de bodemplaat bekneld raken.
De auto kan ook na het vergrendelen omlaag gaan.
De auto is gestart.
Alle auto's behalve All-Terrain auto's: De auto mag niet sneller dan 60 km/h rijden.
All-Terrain auto's: De auto mag niet sneller dan 35 km/h rijden.
Het controlelampje brandt.
Alle auto's zonder 4MATIC, behalve All-Terrain auto's: De auto wordt 25 mm omhooggebracht ten opzichte van het normale niveau.
Alle auto's met 4MATIC, behalve All-Terrain auto's: De auto wordt 35 mm omhooggebracht ten opzichte van het normale niveau.
All-Terrain auto's: De auto wordt 20 mm omhooggebracht ten opzichte van het normale niveau.
Uw selectie wordt opgeslagen.
In het rijprogramma All-Terrain kan de auto door de toets niet verder omhooggebracht worden.
Alle auto's behalve All-Terrain auto's: Als sneller dan 80 km/h wordt gereden.
Alle auto's behalve All-Terrain auto's: Als circa drie minuten tussen 60 km/h en 80 km/h wordt gereden.
All-Terrain auto's: Als sneller dan 35 km/h wordt gereden.
Er wordt een rijprogramma met de DYNAMIC SELECT-schakelaar geselecteerd.
De auto wordt ingesteld op de hoogte van het laatst geselecteerde rijprogramma.
Het controlelampje dooft. De auto wordt ingesteld op de hoogte van het laatst geselecteerde rijprogramma.