Um die Webseite optimal gestalten und Ihnen an Ihre Interessen angepasste, nutzungsbasierte Informationen zukommen lassen zu können, verwendet Daimler Cookies. Mit der Nutzung der Webseite stimmen Sie der Verwendung von Cookies zu. > Weitere Informationen erhalten Sie in den Cookie-Hinweisen.

Aannemen
  • E-Klasse
  • Combi
  • 08/2020
app store google play
X

Printen
Tanken
WAARSCHUWING Brand‑ en explosiegevaar door brandstof

Brandstoffen zijn licht ontvlambaar.

Beslist vuur, open licht, roken en vonkvorming vermijden.
Voor en tijdens het tanken de ontsteking en, indien aanwezig, de standverwarming uitschakelen.
WAARSCHUWING Gevaar voor letsel door brandstoffen

Brandstoffen zijn giftig en schadelijk voor de gezondheid.

Beslist voorkomen dat brandstof met de huid, de ogen of de kleding in aanraking komt, of dat het wordt ingeslikt.
Brandstofdampen niet inademen.
Kinderen op afstand van brandstoffen houden.
Tijdens het tanken portieren en ruiten gesloten houden.

Als u of anderen met brandstof in aanraking zijn geweest, de volgende punten in acht nemen:

Brandstof op de huid direct met water en zeep afspoelen.
Wanneer brandstof in de ogen terecht gekomen is, de ogen direct grondig met schoon water uitspoelen. Zo snel mogelijk naar een arts gaan.
Wanneer brandstof is ingeslikt, zo snel mogelijk naar een arts gaan. Geen braken opwekken.
Met brandstof vervuilde kleren direct wisselen.
WAARSCHUWING Brand‑ en explosiegevaar door elektrostatische oplading

Elektrostatische oplading kan ervoor zorgen dat brandstofdampen ontsteken.

Voordat u de tankdop opent of het vulpistool vastpakt, de metalen carrosserie van de auto aanraken.
Om te voorkomen dat opnieuw een elektrostatische oplading optreedt, tijdens het tanken niet weer in de auto stappen.
WAARSCHUWING Brandgevaar door brandstofmengsel

Auto's met dieselmotor:

Als de motor draait kunnen onderdelen van het uitlaatsysteem ongemerkt oververhit raken.

Nooit benzine tanken.
Nooit benzine aan de diesel bijmengen.
AANWIJZING Beschadiging door verkeerde brandstof

Auto's met benzinemotor:

Kleine hoeveelheden van de verkeerde brandstof kunnen al leiden tot schade aan het brandstofsysteem, de motor en het uitlaatgasreinigingssysteem.

Alleen loodvrije, zwavelvrije benzine tanken die voldoet aan de Europese norm EN 228 of daaraan gelijkwaardig is.

Brandstof met deze specificatie kan maximaal 10% ethanol bevatten. Uw auto is geschikt voor het tanken van E10.

In geen geval een van de volgende brandstoffen tanken:
  • Dieselbrandstof

  • Normale benzine met een lager octaangetal dan 91 RON

  • Benzine met meer dan 10 vol.% ethanol, bijvoorbeeld E15, E20, E85, E100

  • Benzine met meer dan 3 vol.% methanol, bijvoorbeeld M15, M30

  • Benzine met metaalhoudende additieven

Wanneer abusievelijk een verkeerde brandstof wordt getankt:

Het contact niet inschakelen.
Contact opnemen met een gekwalificeerde werkplaats.
AANWIJZING Beschadiging door verkeerde brandstof

Auto's met dieselmotor:

Kleine hoeveelheden van de verkeerde brandstof kunnen al leiden tot schade aan het brandstofsysteem, de motor en het uitlaatgasreinigingssysteem.

Alleen zwavelvrije diesel tanken die voldoet aan de Europese norm EN 590, of gelijkwaardig.

In landen zonder zwavelvrije diesel alleen zwavelarme diesel tanken met een zwavelgehalte van minder dan 50 ppm.

Auto's zonder dieselpartikelfilter: Alleen diesel met een zwavelgehalte onder 500 ppm tanken.
In geen geval een van de volgende brandstoffen tanken:
  • Benzine

  • Marinediesel

  • Stookolie

  • Pure biodiesel of plantaardige olie

  • Petroleum of kerosine

Wanneer abusievelijk een verkeerde brandstof wordt getankt:

Het contact niet inschakelen.
Contact opnemen met een gekwalificeerde werkplaats.
AANWIJZING Geen diesel tanken bij auto's met benzinemotor
Wanneer abusievelijk een verkeerde brandstof wordt getankt:
  • Het contact niet inschakelen. Anders kan de brandstof bij de motor komen.

    Kleine hoeveelheden van de verkeerde brandstof kunnen al leiden tot schade aan het brandstofsysteem en de motor. De reparatiekosten zijn hoog.

Contact opnemen met een gekwalificeerde werkplaats.
De brandstoftank en de brandstofleidingen volledig laten legen.
AANWIJZING Geen benzine tanken bij auto's met dieselmotor
Wanneer abusievelijk een verkeerde brandstof wordt getankt:
  • Het contact niet inschakelen. Anders kan de brandstof in het brandstofsysteem geraken.

    Kleine hoeveelheden van de verkeerde brandstof kunnen al leiden tot schade aan het brandstofsysteem en de motor. De reparatiekosten zijn hoog.

Contact opnemen met een gekwalificeerde werkplaats.
De brandstoftank en de brandstofleidingen volledig laten legen.
AANWIJZING Beschadiging aan het brandstofsysteem door overvulde brandstoftank
De brandstoftank slechts zo ver vullen tot het vulpistool afslaat.
Voorwaarden
  • De auto is ontgrendeld.

  • De druk in de brandstoftank is afgebouwd voordat wordt getankt.

Tijdens het tanken niet weer in de auto stappen. Anders kunt u zich weer elektrostatisch opladen.

De aanwijzingen met betrekking tot de bedrijfsstoffen en de brandstof in acht nemen.

Het geadviseerde octaangetal voor uw auto is te vinden op het informatieplaatje in de tankdopklep.

Brandstoftank ontluchten
Aan de toets trekken.

Het controlelampje knippert en de melding Wachten a.u.b... Tank wordt ontlucht verschijnt op het multifunctioneel display.

Als de tankdopklep geopend is, brandt het controlelampje continu.

De melding Tank is ontlucht Gereed om te tanken verschijnt op het multifunctioneel display.

In de volgende situaties is een functiestoring aanwezig:
  • Het controlelampje knippert eerst en dooft vervolgens.

  • Het gele waarschuwingslampje motordiagnose brandt.

Het openen van de tankdopklep kan bij wijze van uitzondering tot 15 minuten duren.

Tankdopklep
Houder voor tankdop
Bandenspanningstabel
QR-code voor reddingskaart
Standverwarming aanwijzing
Brandstofsoort
Op de achterzijde van de tankdopklep drukken.
De tankdop linksom draaien en verwijderen.
De tankdop van bovenaf in de houder aanbrengen.
De vulpijp van het vulpistool volledig in de tankvulbuis schuiven, laten rusten en tanken.
De brandstoftank slechts zo ver vullen tot het vulpistool afslaat.

Auto's met dieselmotor: Bij een volledig leeggereden brandstoftank ten minste 5 l diesel bijtanken.

De tankdop op de tankvulbuis aanbrengen en rechtsom draaien, tot deze hoorbaar vergrendelt.
De tankdopklep sluiten.
Waarden in het menu Reis van de boordcomputer terugzetten
Boordcomputer:
Reis

De schrijfwijze van de weergegeven hoofdmenu's kan afwijken. Daarom het menu-overzicht voor het instrumentendisplay raadplegen meermeer.

De waarden van de volgende functies kunnen worden teruggezet:
  • Dagteller

  • Tripcomputer Na vertrek en Na reset

  • ECO-aanduiding meer

De functie die moet worden teruggezet, selecteren:
Op de Touch-Control links een veegbeweging naar boven of beneden maken.
Op de Touch-Control links drukken.
Ja selecteren.
Op de Touch-Control links drukken.

Wanneer langer links op de Touch-Control wordt gedrukt, worden de waardes van de functie direct teruggezet.

AdBlue® bijvullen
AANWIJZING Motorschade door AdBlue® in de brandstof
AdBlue® mag niet in de brandstoftank worden gevuld.
AdBlue® alleen in de AdBlue®-tank vullen.
Vermijden dat de AdBlue®-tank te ver wordt gevuld.
AANWIJZING Verontreiniging van het interieur door vrijkomende AdBlue®
De AdBlue® navulverpakking na het vullen goed afsluiten.
AdBlue® navulverpakkingen niet langdurig in de auto vervoeren.
Voorwaarden
  • De auto is ontgrendeld.

De volgende na elkaar optredende meldingen op het multifunctioneel display verzoeken u om de AdBlue®-tank bij te vullen:
  • AdBlue bijvullen zie handleiding. De AdBlue® voorraad is tot onder de reservemarkering gedaald. Direct AdBlue® bijvullen.

  • AdBlue bijvullen Noodloop over XXX km  Zie handleiding. De lage AdBlue®-voorraad leidt tot een beperking van het vermogen nadat de getoonde resterende afstand is gereden. Direct AdBlue® bijvullen.

  • XX,X  AdBlue bijvullen Noodloop: max. XXX km/h  Geen start na XXX km De lage AdBlue® voorraad leidt tot een beperking van het vermogen vanaf de weergegeven snelheid. Na de getoonde resterende afstand kan de motor niet meer worden gestart. Ten minste de aangegeven hoeveelheid AdBlue® bijvullen.

  • XX,X  AdBlue bijvullen Contact AAN, 60s wachten anders geen start mogelijk. De AdBlue®-voorraad is opgebruikt. U kunt de motor niet meer starten. Ten minste de aangegeven hoeveelheid AdBlue® bijvullen. Het contact inschakelen en circa 60 seconden wachten. De motor starten.

U kunt de AdBlue®-actieradius en het peil op het multifunctioneel display in het menu Service laten weergeven.

De weergegeven AdBlue®-actieradius is sterk afhankelijk van de rijstijl en de bedrijfsomstandigheden. Daarom kan de werkelijke actieradius van de berekende actieradius afwijken.

AdBlue® tankdop openen
Op de achterzijde van de tankdopklep drukken.
De AdBlue®-tankdop linksom draaien en verwijderen.
AdBlue® bijvullen
De dop van de AdBlue®-jerrycan losdraaien.
De eenwegslang met de hand op de opening van de AdBlue® bijvulcontainer vastdraaien.
De eenwegslang met de hand op de vulpijp van de auto vastdraaien.
De AdBlue®-bijvulcontainer omhoogbrengen en kantelen.

Als de AdBlue®-tank volledig gevuld is, stopt het vullen.

De AdBlue® bijvulcontainer kan gedeeltelijk geleegd worden verwijderd.

De eenwegslang en de AdBlue® bijvulcontainer in omgekeerde volgorde losdraaien en afsluiten.
De AdBlue®-tankdop aanbrengen en rechtsom draaien.
De tankdopklep sluiten.
De ontsteking gedurende ten minste 60 seconden inschakelen.

Wanneer de auto door een lege AdBlue®-tank niet meer kon worden gestart, duurt het maximaal 60 seconden voordat het bijvullen wordt herkend.

De auto starten.

Een AdBlue® navulverpakking niet continu in de auto meenemen.

Ruitensproeierinstallatie bijvullen
WAARSCHUWING Gevaar voor brandwonden bij het openen van de motorkap

Wanneer bij een oververhitte motor of bij brand in de motorruimte de motorkap wordt geopend, kunt u in contact komen met hete gassen of andere ontsnappende bedrijfsstoffen.

De oververhitte motor laten afkoelen alvorens de motorkap te openen.
Bij brand in de motorruimte de motorkap gesloten houden en contact opnemen met de brandweer.
WAARSCHUWING Gevaar voor brandwonden door hete onderdelen in de motorruimte

Bepaalde onderdelen in de motorruimte kunnen zeer heet zijn, bijvoorbeeld de motor, de radiateur en onderdelen van het uitlaatsysteem.

De motor laten afkoelen en alleen de hierna beschreven onderdelen aanraken.
WAARSCHUWING Gevaar voor letsel door bewegende delen

Componenten in de motorruimte kunnen ook bij uitgeschakeld contact blijven werken of plotseling in werking treden.

Voordat werkzaamheden in de motorruimte worden uitgevoerd het volgende in acht nemen:

Het contact uitschakelen.
Nooit in de gevarenzone van bewegende onderdelen, bijvoorbeeld het draaibereik van de ventilator, reiken.
Sieraden en horloges afdoen.
Kledingstukken en haren uit de buurt van bewegende delen houden.
WAARSCHUWING Gevaar voor brand‑ en letsel door ruitensproeiervloeistofconcentraat

Ruitensproeiervloeistofconcentraat is licht ontvlambaar. Wanneer het op hete onderdelen in de motorruimte of onderdelen van het uitlaatsysteem terechtkomt, kan het ontsteken.

Ervoor zorgen dat er geen ruitensproeiervloeistofconcentraat naast de vulopening terecht komt.
De afsluitdop aan de lip lostrekken.
Ruitensproeiervloeistof bijvullen.
Ruitenwisserbladen voorruit vervangen
WAARSCHUWING Inklemgevaar door ingeschakelde ruitenwissers bij het vervangen van de ruitenwisserbladen

Wanneer de ruitenwissers in beweging komen bij het vervangen van de ruitenwisserbladen, kunt u door de ruitenwisserarm bekneld raken

Alvorens de ruitenwisserbladen te vervangen, altijd de ruitenwissers en het contact uitschakelen.
Ruitenwisserarmen in de vervangingsstand zetten
Het contact in- en direct weer uitschakelen.
Binnen circa 15 seconden de toets op de combischakelaar gedurende circa drie seconden indrukken meer.

De ruitenwisserarmen gaan naar de vervangingsstand.

Ruitenwisserbladen voorruit vervangen
De informatie over de onderhoudsindicatie in acht nemen.
Onderhoudsindicatie
De beschermfolie van de onderhoudsindicatie bij de punt van het blad van het nieuwe ruitenwisserblad lostrekken.

Als de kleur van de onderhoudsindicatie verandert van zwart naar geel, moeten de ruitenwisserbladen worden vervangen.

De tijd tot het veranderen van de kleur is afhankelijk van de gebruiksvoorwaarden.

Motoroliepeil met oliepeilstaaf controleren
WAARSCHUWING Gevaar voor brandwonden bij het openen van de motorkap

Wanneer bij een oververhitte motor of bij brand in de motorruimte de motorkap wordt geopend, kunt u in contact komen met hete gassen of andere ontsnappende bedrijfsstoffen.

De oververhitte motor laten afkoelen alvorens de motorkap te openen.
Bij brand in de motorruimte de motorkap gesloten houden en contact opnemen met de brandweer.
WAARSCHUWING Gevaar voor brandwonden door hete onderdelen in de motorruimte

Bepaalde onderdelen in de motorruimte kunnen zeer heet zijn, bijvoorbeeld de motor, de radiateur en onderdelen van het uitlaatsysteem.

De motor laten afkoelen en alleen de hierna beschreven onderdelen aanraken.
WAARSCHUWING Gevaar voor letsel door bewegende delen

Componenten in de motorruimte kunnen ook bij uitgeschakeld contact blijven werken of plotseling in werking treden.

Voordat werkzaamheden in de motorruimte worden uitgevoerd het volgende in acht nemen:

Het contact uitschakelen.
Nooit in de gevarenzone van bewegende onderdelen, bijvoorbeeld het draaibereik van de ventilator, reiken.
Sieraden en horloges afdoen.
Kledingstukken en haren uit de buurt van bewegende delen houden.
Voorwaarden
  • De motor is voorzien van een oliepeilstaaf. Zo niet, dan is een controle van het motoroliepeil alleen mogelijk met de boordcomputer meer.

Afhankelijk van het motortype kan de oliepeilstaaf op verschillende plaatsen in de motorruimte aangebracht zijn.

De wachttijd voor de controle van het oliepeil bij bedrijfswarme motor is vijf minuten.

De auto op een horizontaal vlak parkeren.
De oliepeilstaaf eruit trekken en afvegen.
De oliepeilstaaf langzaam tot de aanslag in de geleidepijp schuiven en na drie seconden eruit trekken.
  • Oliepeil in orde: Het oliepeil ligt tussen en .

  • Oliepeil te laag: Het oliepeil ligt bij of daaronder.

  • Oliepeil te hoog: Het oliepeil ligt boven .

Wanneer het oliepeil te laag is, 1 l motorolie bijvullen.
Als het oliepeil te hoog is, teveel bijgevulde motorolie aftappen. Naar een gekwalificeerde werkplaats gaan.
Motoroliepeil met de boordcomputer controleren
Voorwaarden
  • De motor is warmgedraaid.

  • De auto staat op een horizontale ondergrond.

  • De motor draait met stationair toerental.

Het bepalen van het motoroliepeil vindt plaats tijdens het rijden. Bij een normale rijstijl kan het bepalen van het motoroliepeil tot 30 minuten duren, bij een actieve rijstijl ook langer.

Boordcomputer:
Service
Motoroliepeil
Op het multifunctioneel display verschijnt een van de volgende meldingen:
  • Motoroliepeil Oliepeil wordt gemeten: Nog geen meting van het oliepeil mogelijk.

Na maximaal 30 minuten rijden opnieuw proberen.
  • Motoroliepeil in orde en de balk voor de weergave van het oliepeil op het multifunctioneel display is groen en ligt tussen "min" en "max": Het oliepeil is in orde.

  • Motoroliepeil 1,0  bijvullen en de balk voor de weergave van het oliepeil op het multifunctioneel display is oranje en ligt onder "min":

1 l motorolie bijvullen.
  • Motoroliepeil verlagen en de balk voor de weergave van het oliepeil op het multifunctioneel display is oranje en ligt boven "max":

Te veel bijgevulde motorolie aftappen. Daarvoor naar een gekwalificeerde werkplaats gaan.
  • Voor motoroliepeil contact aan

Om het motoroliepeil te controleren het contact inschakelen.
  • Motoroliepeil Systeem functioneert niet: De oliepeilsensor is defect of niet aangesloten.

Naar een gekwalificeerde werkplaats gaan.
  • Motoroliepeil Nu niet beschikbaar

De motorkap sluiten.
Aanwijzingen met betrekking tot het auto wassen in een wasstraat
WAARSCHUWING Gevaar voor ongevallen door verminderde remwerking na het auto wassen

Nadat de auto is gewassen, hebben de remmen een verminderde remwerking.

Nadat de auto is gewassen, rekening houdend met de verkeerssituatie, voorzichtig afremmen tot de volledige remwerking weer aanwezig is.
AANWIJZING Beschadiging door zelfstandig remmen
Wanneer een van de volgende functies ingeschakeld is, remt de auto in bepaalde situaties automatisch:
  • Active Brake Assist System

  • Actieve afstandsassistent DISTRONIC

  • HOLD-functie

  • Actieve parkeerassistent

Om schade aan de auto te vermijden, deze systemen in de volgende of vergelijkbare situaties uitschakelen:

bij het slepen
in de wasstraat
AANWIJZING Beschadigingen als gevolg van ongeschikte wasstraat
Voor het inrijden van een wasstraat controleren of de wasstraat geschikt is voor de afmetingen van de auto.
Erop letten dat er voldoende bodemvrijheid tussen de bodemplaat en de geleiderails van de wasstraat aanwezig is.
Erop letten dat de doorgangsbreedte van de wasstraat, met name de breedte van de geleiderails, voldoende is.
Om schade aan de auto te vermijden, het volgende in acht nemen bij gebruik van een wasstraat:
  • De actieve afstandsassistent DISTRONIC is uitgeschakeld.

  • De HOLD-functie is uitgeschakeld.

  • De 360°-camera of de achteruitrijcamera is uitgeschakeld.

  • De zijruiten en het schuifdak zijn volledig gesloten.

  • De aanjager van de ventilatie en de verwarming is uitgeschakeld.

  • De schakelaar van de ruitenwissers staat in de stand .

  • De sleutel is ten minste 3 m van de auto verwijderd. Anders kan de achterklep onbedoeld opengaan.

  • Bij wasstraten met een sleepinstallatie: De neutraalstand is ingeschakeld.

Bij wasstraten met sleepinstallatie: Wanneer u gedurende het wassen de auto verlaat, erop letten dat de sleutel zich in de auto bevindt. Anders wordt de parkeerstand automatisch ingeschakeld.

Door na het auto wassen de wax van de voorruit en de ruitenwisserrubbers te verwijderen, wordt streepvorming voorkomen en worden wisgeluiden gereduceerd.