Um die Webseite optimal gestalten und Ihnen an Ihre Interessen angepasste, nutzungsbasierte Informationen zukommen lassen zu können, verwendet Daimler Cookies. Mit der Nutzung der Webseite stimmen Sie der Verwendung von Cookies zu. > Weitere Informationen erhalten Sie in den Cookie-Hinweisen.

Aannemen
  • S-Klasse
  • Sedan
  • 01/2019
app store google play
X

Printen
Automatisch zoeken naar tankstation starten
Voorwaarden
  • Het automatisch zoeken naar tankstations is ingeschakeld meer.

Rijsituatie

De routebegeleiding is in werking. Het niveau in de brandstoftank heeft de brandstofreserve bereikt.

De melding Brandstofreserve. Wilt u starten met het zoeken naar een benzinestation? wordt weergegeven.

Ja selecteren.

Het automatisch zoeken naar een tankstation start. De beschikbare tankstations worden langs de route en in de omgeving van de actuele positie van de auto weergegeven.

Het tankstation selecteren.

Het adres van het tankstation wordt weergegeven.

Als geen routebegeleiding actief is, Routebegeleiding starten selecteren.

Het geselecteerde tankstation wordt ingesteld als bestemming. De routebegeleiding begint.

of
Als een routebegeleiding actief is, Nieuwe routebegeleiding starten of Als volgende tussenbestemming instellen selecteren.

Nieuwe routebegeleiding starten: Het geselecteerde tankstation wordt ingesteld als nieuwe bestemming. De vorige bestemmingen en tussenbestemmingen worden gewist. De routebegeleiding begint naar het tankstation.

Als volgende tussenbestemming instellen: Het geselecteerde tankstation wordt ingesteld als volgende tussenbestemming. De routebegeleiding begint.

Als er reeds vier tussenbestemmingen zijn:
Op de vraag Ja selecteren.

Het geselecteerde tankstation wordt in het tussenbestemmingenmenu op positie 1 opgeslagen. Tussenbestemming 4 wordt gewist. De routebegeleiding begint.

Tanken
WAARSCHUWING Brand‑ en explosiegevaar door brandstof

Brandstoffen zijn licht ontvlambaar.

Beslist vuur, open licht, roken en vonkvorming vermijden.
Voor en tijdens het tanken de ontsteking en, indien aanwezig, de standverwarming uitschakelen.
WAARSCHUWING Gevaar voor letsel door brandstoffen

Brandstoffen zijn giftig en schadelijk voor de gezondheid.

Beslist voorkomen dat brandstof met de huid, de ogen of de kleding in aanraking komt, of dat het wordt ingeslikt.
Brandstofdampen niet inademen.
Kinderen op afstand van brandstoffen houden.
Tijdens het tanken portieren en ruiten gesloten houden.

Als u of anderen met brandstof in aanraking zijn geweest, de volgende punten in acht nemen:

Brandstof op de huid direct met water en zeep afspoelen.
Wanneer brandstof in de ogen terecht gekomen is, de ogen direct grondig met schoon water uitspoelen. Zo snel mogelijk naar een arts gaan.
Wanneer brandstof is ingeslikt, zo snel mogelijk naar een arts gaan. Geen braken opwekken.
Met brandstof vervuilde kleren direct wisselen.
WAARSCHUWING Brand‑ en explosiegevaar door elektrostatische oplading

Elektrostatische oplading kan tot vonkvorming leiden en brandstofdampen ontsteken.

Voordat u de tankdop opent of het vulpistool vastpakt, de metalen carrosserie van de auto aanraken.

Op deze manier wordt een eventueel aanwezige elektrostatische oplading afgebouwd.

Tijdens het tanken niet weer in de auto stappen.

U kunt weer statisch opgeladen worden.

WAARSCHUWING Brandgevaar door brandstofmengsel

Auto's met dieselmotor:

Wanneer diesel met benzine wordt gemengd, is het vlampunt van het brandstofmengsel lager dan bij pure diesel.

Als de motor draait kunnen onderdelen van het uitlaatsysteem ongemerkt oververhit raken.

Nooit benzine tanken.
Nooit benzine aan de diesel bijmengen.
AANWIJZING Beschadiging door verkeerde brandstof

Auto's met benzinemotor:

Kleine hoeveelheden van de verkeerde brandstof kunnen al leiden tot schade aan het brandstofsysteem, de motor en het uitlaatgasreinigingssysteem.

Alleen loodvrije, zwavelvrije brandstof tanken die voldoet aan de Europese norm EN 228 of daaraan gelijkwaardig is.
Het vereiste RON-getal is te vinden aan de binnenzijde van de tankdopklep.

Brandstof met deze specificatie kan maximaal 10 % ethanol bevatten. Uw auto is geschikt voor E10‑.

In geen geval een van de volgende brandstoffen tanken:
  • Dieselbrandstof

  • Normale benzine met een lager octaangetal dan 91 RON

  • Benzine met meer dan 10 vol.% Ethanol, bijvoorbeeld E15, E20, E85, E100

  • Benzine met meer dan 3 vol.% Methanol, bijvoorbeeld M15, M30

  • Benzine met metaalhoudende additieven

Wanneer abusievelijk een verkeerde brandstof wordt getankt:

Het contact niet inschakelen.
Contact opnemen met een gekwalificeerde werkplaats.
AANWIJZING Beschadiging door verkeerde brandstof

Auto's met dieselmotor:

Kleine hoeveelheden van de verkeerde brandstof kunnen al leiden tot schade aan het brandstofsysteem, de motor en het uitlaatgasreinigingssysteem.

Alleen zwavelvrije diesel tanken die voldoet aan de Europese norm EN 590, of gelijkwaardig.

In landen zonder zwavelvrije diesel alleen zwavelarme diesel tanken met een zwavelgehalte van minder dan 50 ppm.

In geen geval een van de volgende brandstoffen tanken:
  • Benzine

  • Marinediesel

  • Stookolie

  • Pure biodiesel of plantaardige olie

  • Petroleum of kerosine

Wanneer abusievelijk een verkeerde brandstof wordt getankt:

Het contact niet inschakelen.
Contact opnemen met een gekwalificeerde werkplaats.
AANWIJZING Geen diesel tanken bij auto's met benzinemotor.
Wanneer abusievelijk een verkeerde brandstof wordt getankt:
  • Het contact niet inschakelen. Anders kan de brandstof bij de motor komen.

    Kleine hoeveelheden van de verkeerde brandstof kunnen al leiden tot schade aan het brandstofsysteem en de motor. De reparatiekosten zijn hoog.

Contact opnemen met een gekwalificeerde werkplaats.
De brandstoftank en de brandstofleidingen volledig laten legen.
AANWIJZING Geen benzine tanken bij auto's met dieselmotor.
Wanneer abusievelijk een verkeerde brandstof wordt getankt:
  • Het contact niet inschakelen. Anders kan de brandstof in het brandstofsysteem geraken.

    Kleine hoeveelheden van de verkeerde brandstof kunnen al leiden tot schade aan het brandstofsysteem en de motor. De reparatiekosten zijn hoog.

Contact opnemen met een gekwalificeerde werkplaats.
De brandstoftank en de brandstofleidingen volledig laten legen.
AANWIJZING Beschadiging aan het brandstofsysteem door overvulde brandstoftank.
De brandstoftank slechts zo ver vullen tot het vulpistool afslaat.
AANWIJZING Eruit spuitende brandstof bij het verwijderen van het vulpistool.
De brandstoftank slechts zo ver vullen tot het vulpistool afslaat.
Voorwaarden
  • De auto of de tankdopklep is ontgrendeld meer.

  • De druk in brandstoftank is voor het tanken afgebouwd (afhankelijk van de uitvoering en het land).

Tijdens het tanken niet weer in de auto stappen. Anders kunt u zich weer elektrostatisch opladen.

De aanwijzingen met betrekking tot de bedrijfsstoffen in acht nemen meer.

Tank ontluchten
Aan de toets trekken.

Het controlelampje knippert en de melding Wachten a.u.b... Tank wordt ontlucht verschijnt op het multifunctioneel display.

Als de tankdopklep geopend is, brandt het controlelampje continu.

De melding Tank is ontlucht Gereed om te tanken verschijnt op het multifunctioneel display.

In de volgende situaties is een functiestoring aanwezig:
  • Het controlelampje knippert eerst en dooft vervolgens.

  • Het gele waarschuwingslampje motordiagnose brandt.

Het openen van de tankdopklep kan tot 15 minuten duren.

Tankdopklep
Houder voor tankdop
Bandenspanningstabel
QR-code voor reddingskaart
Brandstofsoort
Op de achterzijde van de tankdopklep drukken.
De tankdop linksom draaien en verwijderen.
De tankdop in de houder plaatsen.
De vulpijp van het vulpistool volledig in de tankvulbuis schuiven, laten rusten en tanken.
De brandstoftank slechts zo ver vullen tot het vulpistool afslaat.

Auto's met dieselmotor: De opening van de tankvulbuis is alleen geschikt voor de tankpistolen van een dieselpomp.

Auto's met dieselmotor: Bij een volledig leeggereden brandstoftank ten minste 5 l diesel bijtanken.

Auto's met dieselmotor: Bij het bijtanken met behulp van een jerrycan voor dieselauto's een vulpijp met een grote diameter gebruiken. Anders kan de vulpijp niet in de tankvulbuis worden geschoven.

De tankdop op de tankvulbuis aanbrengen en rechtsom draaien, tot deze hoorbaar vergrendelt.
De tankdopklep sluiten.
Waarden in het menu Reis van de boordcomputer terugzetten
Boordcomputer:
Reis

De schrijfwijze van de weergegeven hoofdmenu's kan afwijken. Daarom het menu-overzicht voor het instrumentendisplay raadplegen meermeer.

De waarden van de volgende functies kunnen worden teruggezet:
  • Dagteller

  • Tripcomputer "na vertrek" en "na terugzetten"

  • ECO-aanduiding

De functie die moet worden teruggezet, selecteren:
Maak links op de Touch-Control een veegbeweging naar boven of beneden.
Links op de Touch-Control drukken.
Ja selecteren.
Links op de Touch-Control drukken.

Wanneer u langer links op de Touch-Control drukt, wordt de functie direct teruggezet.

AdBlue® bijvullen
AANWIJZING Motorschade door AdBlue® in de brandstof
AdBlue® mag niet in de brandstoftank worden gevuld.
AdBlue® alleen in de AdBlue®-tank vullen.
Vermijden dat de AdBlue®-tank te ver wordt gevuld.
AANWIJZING Verontreiniging van het interieur door vrijkomende AdBlue®
De AdBlue® navulverpakking na het vullen goed afsluiten.
AdBlue® navulverpakkingen niet langdurig in de auto vervoeren.
Voorwaarden
  • De auto is ontgrendeld.

De volgende na elkaar optredende meldingen op het multifunctioneel display verzoeken u om de AdBlue® tank bij te vullen:
  • AdBlue bijvullen zie handleiding. De AdBlue® voorraad is tot de reservehoeveelheid verbruikt.

  • AdBlue bijvullen Noodloop over XXX km  Zie handleiding. U kunt met de auto alleen nog de weergegeven afstand afleggen. De AdBlue® voorraad is tot de reservehoeveelheid verbruikt.

  • AdBlue bijvullen Vermogen ger.: XXX km/h  Geen start na XXX km . U kunt met de auto alleen nog de weergegeven afstand afleggen. Zo snel mogelijk AdBlue® bijvullen.

  • AdBlue bijvullen Geen start na XXX km . U kunt met de auto alleen nog de weergegeven afstand afleggen. Zo snel mogelijk AdBlue® bijvullen.

  • AdBlue bijvullen Starten niet mogelijk. De auto kan niet meer worden gestart.

De AdBlue®-actieradius en het peil kan in het multifunctioneel display worden weergegeven meer.

De weergegeven AdBlue®-actieradius is sterk afhankelijk van de rijstijl en de bedrijfsomstandigheden. Daarom kan de werkelijke actieradius van de berekende actieradius afwijken.

AdBlue® tankdop openen
Op de achterzijde van de tankdopklep drukken.
De AdBlue®-tankdop linksom draaien en verwijderen.

De AdBlue® tankdop kan ook in de tankdophouder in het scharnier van de tankdopklep worden geplaatst.

AdBlue® bijvulcontainer voorbereiden
De dop van de AdBlue® jerrycan losdraaien.
De eenwegslang met de hand op de opening van de AdBlue® bijvulcontainer vastdraaien.
AdBlue® bijvullen
De eenwegslang met de hand op de vulpijp van de auto vastdraaien.
De AdBlue® bijvulcontainer omhoogbrengen en kantelen.

Als de AdBlue®-tank volledig gevuld is, stopt het vullen.

De AdBlue® bijvulcontainer kan gedeeltelijk geleegd worden verwijderd.

De eenwegslang en de AdBlue® bijvulcontainer in omgekeerde volgorde losdraaien en afsluiten.
De AdBlue® tankdop aanbrengen en rechtsom draaien.
De tankdopklep sluiten.
De ontsteking gedurende ten minste 60 seconden inschakelen.

Als de auto door een lege AdBlue®-tank niet meer kon worden gestart, duurt het maximaal 60 seconden voordat het bijvullen wordt herkend.

De auto starten.

Een AdBlue® navulverpakking niet continu in de auto meenemen.

Ruitensproeierinstallatie bijvullen
WAARSCHUWING Gevaar voor brandwonden door hete onderdelen in de motorruimte

Bepaalde onderdelen in de motorruimte kunnen zeer heet zijn, bijvoorbeeld de motor, de radiateur en onderdelen van het uitlaatsysteem.

De motor laten afkoelen en alleen de hierna beschreven onderdelen aanraken.
WAARSCHUWING Gevaar voor brandwonden bij het openen van de motorkap

Wanneer bij een oververhitte motor of bij brand in de motorruimte de motorkap wordt geopend, kunt u in contact komen met hete gassen of andere ontsnappende bedrijfsstoffen.

De oververhitte motor laten afkoelen alvorens de motorkap te openen.
Bij brand in de motorruimte de motorkap gesloten houden en contact opnemen met de brandweer.
WAARSCHUWING Gevaar voor brand‑ en letsel door ruitensproeiervloeistofconcentraat

Ruitensproeiervloeistofconcentraat is licht ontvlambaar. Wanneer het op hete onderdelen in de motorruimte of onderdelen van het uitlaatsysteem terechtkomt, kan het ontsteken.

Ervoor zorgen dat er geen ruitensproeiervloeistofconcentraat naast de vulopening terecht komt.
De afsluitdop aan de lip opentrekken en aan de rand van de vulopening neerleggen en inklemmen.
Ruitensproeiervloeistof bijvullen.
Ruitenwisserbladen voorruit vervangen (MAGIC VISION CONTROL)
WAARSCHUWING Inklemgevaar door ingeschakelde ruitenwissers bij het vervangen van de ruitenwisserbladen

Wanneer de ruitenwissers in beweging komen bij het vervangen van de ruitenwisserbladen, kunt u door de ruitenwisserarm bekneld raken

Alvorens de ruitenwisserbladen te vervangen, altijd de ruitenwissers en het contact uitschakelen.
Ruitenwisserarmen in de vervangingsstand zetten
Wanneer het contact is uitgeschakeld, dit eerst weer inschakelen.
Het contact uitschakelen.
Binnen circa 15 seconden op de combischakelaar de toets gedurende circa 3 seconden indrukken meer.

De ruitenwisserarmen gaan naar de vervangingsstand.

Ruitenwisserbladen verwijderen
Ruitenwisserblad in demontagepositie zetten:
Met één hand de ruitenwisserarm vasthouden. Met de andere hand het ruitenwisserblad in de richting van de pijl tot voorbij de weerstand draaien.

Het ruitenwisserblad vergrendelt met een klik in de demontagepositie.

Ruitenwisserblad verwijderen:
De ontgrendelingsknop indrukken, het ruitenwisserblad in de richting van de pijl lostrekken en verwijderen.
Ruitenwisserbladen aanbrengen
Het nieuwe ruitenwisserblad in de richting van de pijl op de ruitenwisserarm schuiven, tot de ontgrendelingsknop aangrijpt.
Het ruitenwisserblad door de weerstand in de richting van de pijl op de ruitenwisserarm drukken.

Het ruitenwisserblad vergrendelt met een hoorbare klik en kan weer vrij bewegen.

De ruitenwisserarm weer naar de voorruit klappen.
Het contact inschakelen.
Op de combischakelaar de toets indrukken meer.

De ruitenwisserarmen gaan terug naar de uitgangspositie.

Het contact uitschakelen.
Ruitenwisserbladen voorruit vervangen
WAARSCHUWING Inklemgevaar door ingeschakelde ruitenwissers bij het vervangen van de ruitenwisserbladen

Wanneer de ruitenwissers in beweging komen bij het vervangen van de ruitenwisserbladen, kunt u door de ruitenwisserarm bekneld raken

Alvorens de ruitenwisserbladen te vervangen, altijd de ruitenwissers en het contact uitschakelen.
Ruitenwisserarmen in de vervangingsstand zetten
Wanneer het contact is uitgeschakeld, dit eerst weer inschakelen.
Het contact uitschakelen.
Binnen circa 15 seconden de combischakelaar op de toets gedurende circa 3 seconden indrukken meer.

De ruitenwisserarmen gaan naar de vervangingsstand.

Ruitenwisserbladen verwijderen
De beide klemmen indrukken.
Het ruitenwisserblad in de richting van de pijl van de ruitenwisserarm wegklappen.
Het ruitenwisserblad in de richting van de pijl verwijderen.
Ruitenwisserbladen aanbrengen
Het nieuwe ruitenwisserblad met de uitsparing op de nok zetten.
Het ruitenwisserblad in de richting van de pijl tegen de ruitenwisserarm klappen, tot de bevestigingsklemmen in de houder aangrijpen.
De bevestiging van het ruitenwisserblad controleren.
De ruitenwisserarm weer naar de voorruit klappen.
Het contact inschakelen.
Op de combischakelaar de toets indrukken meer.

De ruitenwisserarmen gaan terug naar de uitgangspositie.

Het contact uitschakelen.
Motoroliepeil met oliepeilstaaf controleren
WAARSCHUWING Gevaar voor brandwonden bij het openen van de motorkap

Wanneer bij een oververhitte motor of bij brand in de motorruimte de motorkap wordt geopend, kunt u in contact komen met hete gassen of andere ontsnappende bedrijfsstoffen.

De oververhitte motor laten afkoelen alvorens de motorkap te openen.
Bij brand in de motorruimte de motorkap gesloten houden en contact opnemen met de brandweer.
WAARSCHUWING Gevaar voor brandwonden door hete onderdelen in de motorruimte

Bepaalde onderdelen in de motorruimte kunnen zeer heet zijn, bijvoorbeeld de motor, de radiateur en onderdelen van het uitlaatsysteem.

De motor laten afkoelen en alleen de hierna beschreven onderdelen aanraken.
Voorwaarden
  • De motor moet een oliepeilstaaf hebben. Zo niet, dan is een controle van het motoroliepeil alleen mogelijk met de boordcomputer meer.

Afhankelijk van het motortype kan de oliepeilstaaf op verschillende plaatsen in de motorruimte aangebracht zijn.

De wachttijd voor de controle van het oliepeil bij een motor op bedrijfstemperatuur is vijf minuten.

De auto op een horizontaal vlak parkeren.
De oliepeilstaaf eruit trekken en afvegen.
De oliepeilstaaf langzaam tot de aanslag in de geleidepijp schuiven en na drie seconden eruit trekken.
  • Oliepeil in orde: Het oliepeil ligt tussen en .

  • Oliepeil te laag: Het oliepeil ligt bij of daaronder.

  • Oliepeil te hoog: Het oliepeil ligt boven .

Wanneer het oliepeil te laag is, 1 l motorolie bijvullen.
Als het oliepeil te hoog is: de te veel bijgevulde motorolie bij een gekwalificeerde werkplaats laten verwijderen.
Motoroliepeil met de boordcomputer controleren
Voorwaarden

Het bepalen van het motoroliepeil vindt plaats tijdens het rijden. Bij een normale rijstijl kan het bepalen van het motoroliepeil tot 30 minuten duren, bij een actieve rijstijl ook langer.

Om zo snel mogelijk een resultaat te krijgen:
  • De motor warm rijden.

  • De auto op een horizontale ondergrond parkeren.

  • De motor met stationair toerental laten draaien.

Boordcomputer:
Service
Motoroliepeil
Op het multifunctioneel display verschijnt een van de volgende meldingen:
  • Motoroliepeil Oliepeil wordt gemeten: Nog geen meting van het oliepeil mogelijk.

Na maximaal 30 minuten rijden opnieuw proberen.
  • Motoroliepeil in orde en de balk voor de weergave van het oliepeil op het multifunctioneel display is groen en ligt tussen "min" en "max": Het oliepeil is in orde.

  • Motoroliepeil 1,0  bijvullen en de balk voor de weergave van het oliepeil op het multifunctioneel display is oranje en ligt onder "min":

1 l motorolie bijvullen.
  • Motoroliepeil verlagen en de balk voor de weergave van het oliepeil op het multifunctioneel display is oranje en ligt boven "max":

Te veel bijgevulde motorolie aftappen. Naar een gekwalificeerde werkplaats gaan.
  • Voor motoroliepeil contact aan:

Het contact inschakelen, om het motoroliepeil te controleren.
  • Motoroliepeil Systeem functioneert niet: Sensor defect of niet aangesloten.

Naar een gekwalificeerde werkplaats gaan.
  • Motoroliepeil Nu niet beschikbaar:

De motorkap sluiten.
Aanwijzingen met betrekking tot het auto wassen in een wasstraat
WAARSCHUWING Gevaar voor ongevallen door verminderde remwerking na het auto wassen

Nadat de auto is gewassen, hebben de remmen een verminderde remwerking.

Nadat de auto is gewassen, rekening houdend met de verkeerssituatie, voorzichtig afremmen tot de volledige remwerking weer aanwezig is.
AANWIJZING Beschadigingen als gevolg van ongeschikte wasstraat
Voor het inrijden van een wasstraat controleren of de wasstraat geschikt is voor de afmetingen van de auto.
Erop letten dat er voldoende bodemvrijheid tussen de bodemplaat en de geleiderails van de wasstraat aanwezig is.
Erop letten dat de doorgangsbreedte van de wasstraat, met name de breedte van de geleiderails, voldoende is.
Om schade aan de auto te vermijden, het volgende in acht nemen bij gebruik van een wasstraat:
  • De actieve afstandsassistent DISTRONIC en de HOLD-functie zijn uitgeschakeld.

  • De 360°-camera of de achteruitrijcamera is uitgeschakeld.

  • De zijruiten en het schuifdak zijn volledig gesloten.

  • De aanjager van de ventilatie en de verwarming is uitgeschakeld.

  • De schakelaar van de ruitenwissers staat in de stand .

  • Bij wasstraten met sleepinstallatie: De neutraalstand is ingeschakeld.

  • De sleutel bevindt zich op een minimumafstand van 3 m van de auto, anders kan het kofferdeksel onbedoeld opengaan.

Wanneer u de auto tijdens het wassen wilt verlaten, erop letten dat de sleutel zich in de auto bevindt. Anders wordt de rijstand automatisch ingeschakeld.

Door na het auto wassen de wax van de voorruit en de ruitenwisserrubbers te verwijderen, wordt streepvorming voorkomen en worden wisgeluiden gereduceerd.