Wanneer tijdens het rijden de bestuurdersstoel, de hoofdsteunen, het stuurwiel of de spiegels worden ingesteld.
Wanneer tijdens het rijden de veiligheidsgordel wordt omgegespt.
Zo ver mogelijk van de bestuurdersairbag verwijderd zitten.
Rechtop zitten.
De zittinghoek zo instellen, dat de bovenbenen iets worden ondersteund.
Uw benen mogen niet volledig gestrekt zijn en u moet de pedalen goed kunnen indrukken.
Uw achterhoofd wordt op ooghoogte door het midden van de hoofdsteun ondersteund.
U kunt het stuurwiel met licht gebogen armen vastpakken.
U kunt uw benen vrij bewegen.
U kunt alle informatie in het combi-instrument goed aflezen.
U kunt de verkeerssituatie goed overzien.
Uw veiligheidsgordel ligt strak over uw lichaam en verloopt over het midden van de schouder en ter hoogte van het bekken zo dicht mogelijk tegen de heup aan.