Um die Webseite optimal gestalten und Ihnen an Ihre Interessen angepasste, nutzungsbasierte Informationen zukommen lassen zu können, verwendet Daimler Cookies. Mit der Nutzung der Webseite stimmen Sie der Verwendung von Cookies zu. > Weitere Informationen erhalten Sie in den Cookie-Hinweisen.

Aannemen
  • Sprinter
  • Bestelwagen
  • 06/2019
app store google play
X

Printen
Alarmknipperlichtinstallatie in- of uitschakelen
In- en uitschakelen:
De toets indrukken.

Als u de knipperlichten inschakelt terwijl de alarmknipperlichtinstallatie ingeschakeld is, werken alleen de knipperlichten aan de betreffende zijde van het voertuig.

Het noodknipperlicht wordt in de volgende situaties automatisch ingeschakeld:
  • De airbag is geactiveerd.

  • Het voertuig wordt sterk afgeremd vanaf een snelheid boven 70 km/h tot stilstand.

Wanneer de alarmknipperlichtinstallatie automatisch is ingeschakeld, dient u de alarmknipperlichttoets in te drukken om de alarmknipperlichtinstallatie uit te schakelen.

Het noodknipperlicht wordt na een noodstop automatisch uitgeschakeld wanneer het voertuig weer een snelheid van meer dan 10 km/h bereikt.

De alarmknipperlichtinstallatie werkt ook als het voertuig is uitgeschakeld.

Brandblusser uitnemen en opbergen
WAARSCHUWING Gevaar voor ongevallen door een niet correct bevestigde brandblusser in de beenruimte van de chauffeur

Een brandblusser in de beenruimte van de chauffeur kan de slag van de pedalen beperken of een ingedrukt pedaal blokkeren.

Hierdoor wordt de bedrijfs‑ en verkeersveiligheid van het voertuig in gevaar gebracht.

Bovendien kan de brandblusser in de beenruimte van de chauffeur gaan rondslingeren en de chauffeur of andere inzittenden verwonden.

De brandblusser altijd correct in de houder opbergen en bevestigen.
De brandblusser tijdens het rijden niet verwijderen.
Uitnemen
De lussen op de houder van de brandblusser omhoogtrekken.
De brandblusser uitnemen.
Opbergen
De brandblusser opbergen.
De lussen op de houder van de brandblusser omlaagdrukken.

Bij een voertuig met rechtse besturing bevindt de brandblusser zich aan de bijrijdersstoel in rijrichting gezien links.

Gevarendriehoek uitnemen

De gevarendriehoek bevindt zich in het opbergvak in de bijrijdersdeur.

De gevarendriehoek uit het opbergvak nemen.
EHBO-set uitnemen

De EHBO-set bevindt zich in het opbergvak in de bijrijdersdeur.

De EHBO-set uit het opbergvak nemen.
QR-codes voor reddingskaart

De QR-code stickers bevinden zich op de B-stijl aan chauffeurs- en bijrijderszijde. Bij een ongeval kunnen de hulpdiensten met behulp van de QR-codes snel de betreffende reddingskaart voor uw voertuig ophalen. Op de actuele reddingskaart staat beknopt de belangrijkste informatie over het voertuig, bijvoorbeeld   de ligging van de elektrische bedrading.

Meer informatie vindt u op Homepage Mercedes-Benz - Reddingskaart.

Starthulp en 12‑V‑-accu opladen
Voor het opladen van de accu en de starthulp altijd het hulpstartpunt in de motorruimte gebruiken.
AANWIJZINGBeschadiging van de accu door te hoge spanning

Bij het opladen met een laadapparaat zonder begrenzing van de laadspanning kan de accu of de elektronische installatie van de auto worden beschadigd.

Alleen laadapparaten met een maximale laadspanning van 14,8 V gebruiken.
WAARSCHUWING Explosiegevaar door ontstekend waterstofgas

Een accu genereert bij het opladen waterstofgas. Als een kortsluiting wordt veroorzaakt of als vonkvorming optreedt, kan het waterstofgas ontsteken.

Erop letten dat de plusklem van een aangesloten accu niet met onderdelen van de auto in contact komt.
Nooit metalen voorwerpen of gereedschap op een accu leggen.
Bij het aansluiten‑ en loskoppelen van de accu beslist de beschreven volgorde van de accupoolklemmen in acht nemen.
Bij de starthulp altijd erop letten dat alleen accupolen met dezelfde polariteit met elkaar worden verbonden.
Bij de starthulp beslist de beschreven volgorde bij het aansluiten‑ en losmaken van de startkabel in acht nemen.
Als de motor draait de accupoolklemmen niet aansluiten‑ of losmaken.
WAARSCHUWING Explosiegevaar bij het opladen en bij starthulp

Bij het opladen en bij starthulp kan een explosief gasmengsel uit de accu ontsnappen.

Beslist vuur, open licht, vonkvorming en roken vermijden.
Bij het opladen en bij starthulp voor voldoende ventilatie zorgen.
Niet over een accu buigen.
WAARSCHUWING Explosiegevaar bij een bevroren accu

Een ontladen accu kan al bij temperaturen rond het vriespunt bevriezen.

Als dan starthulp wordt gegeven of de accu wordt opgeladen, kan accugas ontsnappen.

Een bevroren accu vóór het opladen of voor het geven van starthulp altijd laten ontdooien.

Wanneer bij temperaturen rond of onder het vriespunt de waarschuwings- en controlelampjes in het instrumentendisplay niet gaan branden, is de ontladen accu met grote waarschijnlijkheid bevroren.

In dat geval de volgende punten in acht nemen:
  • Geen starthulp geven en de accu niet opladen.

  • De levensduur van een weer ontdooide accu kan drastisch ingekort zijn.

  • Het startgedrag kan verslechteren, in het bijzonder bij lage temperatuur.

  • Het wordt geadviseerd een ontdooide accu bij een gekwalificeerde werkplaats te laten controleren.

AANWIJZINGBeschadiging door veelvuldige en langdurige startpogingen

Door veelvuldige en langdurige startpogingen kan door onverbrande brandstof de katalysator worden beschadigd.

Veelvuldige en langdurige startpogingen voorkomen.
De volgende punten in acht nemen bij starthulp en bij het opladen van de accu:
  • Alleen onbeschadigde start-/laadkabels met voldoende grote doorsnede en geïsoleerde poolklemmen gebruiken.

  • Niet-geïsoleerde onderdelen van de poolklemmen mogen niet met andere metalen onderdelen in aanraking komen zolang de start-/laadkabels met het hulpstartpunt zijn verbonden.

  • De start-/laadkabels mogen geen onderdelen aanraken die als de motor draait kunnen bewegen.

  • Altijd erop letten dat uzelf en de accu niet elektrostatisch opgeladen zijn.

  • Beslist vuur en open licht vermijden.

  • Niet over een accu buigen.

  • Bij het opladen: Alleen door Mercedes-Benz geteste en goedgekeurde opladers gebruiken en de handleiding van de oplader doorlezen voordat de accu wordt opgeladen.

Bij de starthulp bovendien de volgende punten in acht nemen:
  • Alleen accu's met een nominale spanning van 12‑V‑ als starthulp gebruiken.

  • De voertuigen mogen elkaar niet raken.

Voertuigen met accuhoofdschakelaar:
De accuhoofdschakelaar moet ingeschakeld zijn; dit controleren meer.
Het voertuig met de parkeerrem beveiligen.
Voertuigen met automatische transmissie:
De transmissie in de stand zetten.
Voertuigen met handgeschakelde versnellingsbak:
De neutraalstand inschakelen.
Het contact en alle stroomverbruikers uitschakelen.
De motorkap openen meer.
Hulpstartpunt (voorbeeld)

Voertuigen met rechtse besturing: De hulpstartpunten kunnen zich aan de tegenoverliggende zijde bevinden.

De afdekking van de plusaansluiting van de externe accu verwijderen.
De plusklem van de start- of laadkabels eerst op de plusaansluiting van de externe accu aansluiten.
Met de plusklem van de startkabel de rode afdekkap op het hulpstartpunt met een draai rechtsom terugduwen.
De plusklem op de plusaansluiting van het hulpstartpunt vastklemmen.
Bij starthulp:
De motor van het hulpbiedende voertuig met stationair toerental laten draaien.
De minpool van de externe accu en het massapunt aan het eigen voertuig met de start-/laadkabel verbinden. Daarbij met de externe accu beginnen.
Bij starthulp:
De motor van het eigen voertuig starten.
Bij opladen:
Het opladen starten.
Bij starthulp:
De motoren enkele minuten laten draaien.
Bij starthulp:
Voordat de startkabel wordt losgemaakt een elektrische verbruiker van het eigen voertuig, bijvoorbeeld de achterruitverwarming of de verlichting, inschakelen.

Als de starthulp of het opladen beëindigd is:

De startkabels/laadkabels eerst van het massapunt en de minpool van de externe accu losmaken, vervolgens van de plusaansluiting van het hulpstartpunt en de pluspool van de externe accu. Hierbij telkens beginnen bij de contacten van de eigen auto.

Bij het losmaken van de plusklem van het hulpstartpunt springt de rode afdekkap weer terug naar zijn uitgangspositie.

Meer informatie is verkrijgbaar bij een gekwalificeerde werkplaats.

Aanwijzingen met betrekking tot elektrische zekeringen
WAARSCHUWING Gevaar voor ongevallen en letsel door overbelaste bedrading

Wanneer een defecte zekering wordt gemanipuleerd, overbrugd of door een zekering met een hoger amperage wordt vervangen, kan de elektrische bedrading overbelast worden.

Hierdoor kan brand ontstaan.

Defecte zekeringen altijd door gespecificeerde nieuwe zekeringen met het correcte amperage vervangen.
AANWIJZING Beschadiging door verkeerde zekeringen

Door verkeerde zekeringen kunnen elektrische componenten of systemen worden beschadigd.

Alleen door Mercedes-Benz vrijgegeven zekeringen met het aangegeven amperage gebruiken.

De elektrische zekeringen van uw voertuig dienen ertoe, defecte stroomkringen uit te schakelen. Als een zekering is doorgebrand vallen de daarop aangesloten componenten en hun functies uit.

Doorgebrande zekeringen moeten worden vervangen door gelijkwaardige zekeringen, herkenbaar aan de kleur en de ampèrewaarde. Het zekeringaansluitschema en verdere aanwijzingen met betrekking tot elektrische zekeringen en relais vindt u in de aanvullende handleiding "Zekeringenindeling".

AANWIJZING Beschadiging of functiestoring door vochtigheid

Door vochtigheid kunnen functiestoringen of beschadigingen aan de elektrische installatie ontstaan.

Bij een geopende zekeringenkast erop letten dat geen vochtigheid in de zekeringenkasten kan binnendringen.
Bij het sluiten van de zekeringenkast erop letten dat de afdichting van het deksel correct op de zekeringenkast is aangebracht.

Als een nieuw aangebrachte zekering opnieuw doorbrandt, de oorzaak laten vaststellen en verhelpen bij een gekwalificeerde werkplaats.

Voor het vervangen van zekeringen het volgende controleren:
  • Het voertuig is beveiligd tegen wegrollen.

  • Alle elektrische verbruikers zijn uitgeschakeld.

  • Het contact is uitgeschakeld.

De elektrische zekeringen zijn over verschillende zekeringenkasten verdeeld:
  • Zekeringenkast in de beenruimte van de bijrijder meer

  • Zekeringenkast in stoelconsole van chauffeursstoel meer

Aanwijzingen met betrekking tot bandenpech
WAARSCHUWING Gevaar voor ongevallen door drukloze banden

Een drukloze band beïnvloedt de rij-eigenschappen en het stuur‑ en remgedrag van het voertuig sterk.

Niet met drukloze band rijden.
De drukloze band vervangen door het reservewiel of contact opnemen met een gekwalificeerde werkplaats.
Afhankelijk van de uitvoering van het voertuig hebt u in geval van bandenpech de volgende mogelijkheden:
  • Voertuigen met Mercedes PRO connect: U kunt in geval van pech een pechoproep starten via de toets pechhulp-oproep in het bedieningspaneel dakconsole meer.

  • Alle voertuigen: Het wiel vervangen meer.

Overzicht wielwisselgereedschap
Het benodigde wielwisselgereedschap kan het volgende  omvatten:
  • Krik

  • Wielsleutel

Het maximumdraagvermogen van de krik vindt u op de sticker van de krik.

De krik is onderhoudsvrij. Bij een storing in de werking contact opnemen met een gekwalificeerde werkplaats.

Voertuigen met achterwielaandrijving

Het wielwisselgereedschap bevindt zich in het opbergvak boven de trede van de bijrijdersdeur en in het opbergvak aan bijrijderszijde in de beenruimte.

Voertuigen met voorwielaandrijving

Het wielwisselgereedschap bevindt zich achter de chauffeursstoel.

Overzicht toegestane sleepmethoden

Mercedes-Benz adviseert om het voertuig bij pech te transporteren in plaats van te slepen.

AANWIJZING Schade aan de auto door ondeskundig slepen
De aanwijzingen voor het slepen in acht nemen.
AANWIJZING Schade door duwen van het voertuig

Wanneer een voertuig met voorwielaandrijving en automatische transmissie, als de motor is uitgeschakeld, te ver en te snel wordt geduwd, kan het beschadigd raken.

Het voertuig niet verder dan 15 m stapvoets duwen.

Voertuigen met automatische transmissie en achterwielaandrijving: Bij storingen kan de automatische transmissie in de stand geblokkeerd zijn.

Als de automatische transmissie niet in de stand kan worden gezet, het voertuig vervoeren meer. Voor het transport van het voertuig is een sleepwagen met hefinrichting nodig.

Voertuigen met automatische transmissie en voorwielaandrijving: Bij storingen kan de automatische transmissie in de stand geblokkeerd zijn. U kunt de parkeervergrendeling mechanisch opheffen meer.

Als de automatische transmissie niet in de stand kan worden gezet, het voertuig vervoeren meer. Voor het transport van het voertuig is een sleepwagen met hefinrichting nodig.

Handgeschakelde versnellingsbak

Beide assen op de grond

Vooras opgetild

Achteras opgetild

Ja, maximaal 100 km met 50 km/h

Ja, maximaal 100 km met 50 km/h

Ja, maximaal 50 km met 50 km/h

Automatische transmissie en achterwielaandrijving

Beide assen op de grond

Vooras opgetild

Achteras opgetild

Ja, maximaal 50 km met 50 km/h

Ja, maximaal 50 km met 50 km/h

Ja, wanneer het stuurwiel met een stuurwielklem in de middenpositie geblokkeerd is

Automatische transmissie en voorwielaandrijving

Beide assen op de grond

Vooras opgetild

Achteras opgetild

Neen (als de motor is afgezet)

Ja (als de motor draait), maximaal 5 km met 20 km/h

Ja

Neen (als de motor is afgezet)

Ja (als de motor draait), maximaal 5 km met 20 km/h

Vierwielaandrijving

Beide assen op de grond

Vooras opgetild

Achteras opgetild

Ja, maximaal 50 km met 50 km/h

Nee

Nee

Slepen met opgetilde as: Het wegslepen moet door een bergingsbedrijf worden uitgevoerd.