Um die Webseite optimal gestalten und Ihnen an Ihre Interessen angepasste, nutzungsbasierte Informationen zukommen lassen zu können, verwendet Daimler Cookies. Mit der Nutzung der Webseite stimmen Sie der Verwendung von Cookies zu. > Weitere Informationen erhalten Sie in den Cookie-Hinweisen.

Aannemen
  • GLE
  • SUV
  • 09/2021
app store google play
X

Printen
Tanken
WAARSCHUWING Brand‑ en explosiegevaar door brandstof

Brandstoffen zijn licht ontvlambaar.

Beslist vuur, open licht, roken en vonkvorming vermijden.
Voor het tanken het voertuig en, indien aanwezig, de standverwarming uitschakelen en tijdens het tanken uitgeschakeld laten.
WAARSCHUWING Gevaar voor letsel door brandstoffen

Brandstoffen zijn giftig en schadelijk voor de gezondheid.

Beslist voorkomen dat brandstof met de huid, de ogen of de kleding in aanraking komt, of dat het wordt ingeslikt.
Brandstofdampen niet inademen.
Kinderen op afstand van brandstoffen houden.
Tijdens het tanken portieren en ruiten gesloten houden.

Als u of anderen met brandstof in aanraking zijn geweest, de volgende punten in acht nemen:

Brandstof op de huid direct met water en zeep afspoelen.
Wanneer brandstof in de ogen terecht gekomen is, de ogen direct grondig met schoon water uitspoelen. Zo snel mogelijk naar een arts gaan.
Wanneer brandstof is ingeslikt, zo snel mogelijk naar een arts gaan. Geen braken opwekken.
Met brandstof vervuilde kleren direct wisselen.
WAARSCHUWING Brand‑ en explosiegevaar door elektrostatische oplading

Elektrostatische oplading kan ervoor zorgen dat brandstofdampen ontsteken.

Voordat u de tankdop opent of het vulpistool vastpakt, de metalen carrosserie van de auto aanraken.
Om te voorkomen dat opnieuw een elektrostatische oplading optreedt, tijdens het tanken niet weer in de auto stappen.
WAARSCHUWING Brandgevaar door brandstofmengsel

Voertuigen met dieselmotor:

Wanneer diesel met benzine wordt gemengd, is het vlampunt van het brandstofmengsel lager dan bij pure diesel.

Als het voertuig is ingeschakeld kunnen onderdelen van het uitlaatsysteem ongemerkt oververhit raken.

Nooit benzine tanken.
Nooit benzine aan de diesel toevoegen.
AANWIJZING Beschadiging door verkeerde brandstof

Auto's met benzinemotor:

Kleine hoeveelheden van de verkeerde brandstof kunnen al leiden tot schade aan het brandstofsysteem, de motor en het uitlaatgasreinigingssysteem.

Alleen loodvrije, zwavelvrije benzine tanken die voldoet aan de Europese norm EN 228 of daaraan gelijkwaardig is.

Brandstof met deze specificatie kan maximaal 10% ethanol bevatten. Uw auto is geschikt voor het tanken van E10.

In geen geval een van de volgende brandstoffen tanken:
  • Dieselbrandstof

  • Normale benzine met een lager octaangetal dan 91 RON

  • Benzine met meer dan 10 vol.‑% ethanol, bijvoorbeeld E15, E20, E85, E100

  • Benzine met meer dan 3 vol.‑% methanol, bijvoorbeeld M15, M30

  • Benzine met metaalhoudende additieven

Wanneer abusievelijk een verkeerde brandstof wordt getankt:

De auto niet inschakelen.
Contact opnemen met een gekwalificeerde werkplaats.
AANWIJZING Beschadiging door verkeerde brandstof

Auto's met dieselmotor:

Kleine hoeveelheden van de verkeerde brandstof kunnen al leiden tot schade aan het brandstofsysteem, de motor en het uitlaatgasreinigingssysteem.

Alleen zwavelvrije diesel tanken die voldoet aan de Europese norm EN 590 of daaraan gelijkwaardig is.

In landen zonder zwavelvrije diesel alleen zwavelarme diesel tanken met een zwavelgehalte van minder dan 50 ppm.

In geen geval een van de volgende brandstoffen tanken:
  • Benzine

  • Marinediesel

  • Stookolie

  • Pure biodiesel of plantaardige olie

  • Petroleum of kerosine

Wanneer abusievelijk een verkeerde brandstof wordt getankt:

De auto niet inschakelen.
Contact opnemen met een gekwalificeerde werkplaats.
AANWIJZING Geen diesel tanken bij auto's met benzinemotor
Wanneer abusievelijk een verkeerde brandstof wordt getankt:
  • De auto niet inschakelen. Anders kan de brandstof bij de motor komen.

    Kleine hoeveelheden van de verkeerde brandstof kunnen al leiden tot schade aan het brandstofsysteem en de motor. De reparatiekosten zijn hoog.

Contact opnemen met een gekwalificeerde werkplaats.
De brandstoftank en de brandstofleidingen volledig laten legen.
AANWIJZING Geen benzine tanken bij auto's met dieselmotor
Wanneer abusievelijk een verkeerde brandstof wordt getankt:
  • De auto niet inschakelen. Anders kan de brandstof in het brandstofsysteem geraken.

    Kleine hoeveelheden van de verkeerde brandstof kunnen al leiden tot schade aan het brandstofsysteem en de motor. De reparatiekosten zijn hoog.

Contact opnemen met een gekwalificeerde werkplaats.
De brandstoftank en de brandstofleidingen volledig laten legen.
AANWIJZING Beschadiging aan het brandstofsysteem door overvulde brandstoftank
De brandstoftank slechts zo ver vullen tot het vulpistool afslaat.

Wanneer te veel brandstof is bijgevuld, bijvoorbeeld vanwege een defecte tankzuil:

De auto niet inschakelen.
Contact opnemen met een gekwalificeerde werkplaats.
AANWIJZING Eruit spuitende brandstof bij het verwijderen van het vulpistool
De brandstoftank slechts zo ver vullen tot het vulpistool afslaat.
Voorwaarden
  • De auto is ontgrendeld.

  • Plug-in-hybride: De brandstoftank is voor het tanken ontlucht door het trekken aan de toets. Deze functie is landafhankelijk.

Tijdens het tanken niet weer in de auto stappen. Anders kunt u zich weer elektrostatisch opladen.

De aanwijzingen met betrekking tot de bedrijfsstoffen en de brandstof in acht nemen.

Het geadviseerde octaangetal voor uw auto is te vinden op het informatieplaatje in de tankdopklep.

Brandstoftank ontluchten (plug-in-hybride)
Aan de toets trekken.

Het controlelampje knippert en de melding Wachten a.u.b... Tank wordt ontlucht verschijnt op het instrumentendisplay.

Het controlelampje brandt permanent wanneer de brandstoftank ontlucht is.

De melding Tank is ontlucht Gereed om te tanken verschijnt op het instrumentendisplay.

In de volgende situaties is een functiestoring aanwezig:
  • Het controlelampje knippert eerst en dooft vervolgens.

  • Het gele waarschuwingslampje motordiagnose brandt.

De brandstoftank kan alleen worden ontlucht wanneer aan de eerder genoemde voorwaarden wordt voldaan. Anders ten minste 0,5 km met de auto rijden en het proces herhalen.

Het openen van de tankdopklep kan bij wijze van uitzondering tot 15 minuten duren.

Tankdopklep
Houder voor tankdop
Brandstofsoort
QR-code voor reddingskaart
Bandenspanningstabel
Op de achterzijde van de tankdopklep drukken.
De tankdop linksom draaien en verwijderen.
De tankdop van bovenaf in de houder aanbrengen.
De vulpijp van het vulpistool volledig in de tankvulbuis schuiven, laten rusten en tanken.
De brandstoftank slechts zo ver vullen tot het vulpistool afslaat.

Auto's met dieselmotor: De opening van de tankvulbuis is alleen geschikt voor de tankpistolen van een dieselpomp.

Auto's met dieselmotor: Bij een volledig leeggereden brandstoftank ten minste 5 l diesel bijtanken.

Auto's met dieselmotor: Bij het bijtanken met behulp van een jerrycan voor dieselauto's een vulpijp met een grote diameter gebruiken. Anders kan de vulpijp niet in de tankvulbuis worden geschoven.

De tankdop op de tankvulbuis aanbrengen en rechtsom draaien, tot deze hoorbaar vergrendelt.
De tankdopklep sluiten.
Waarden in het menu Reis van de boordcomputer terugzetten
Boordcomputer:
Reis

De schrijfwijze van de weergegeven hoofdmenu's kan afwijken. Daarom het menu-overzicht voor het instrumentendisplay raadplegen meer.

De waarden van de volgende functies kunnen worden teruggezet:
  • Dagteller

  • Tripcomputer Na vertrek en Na reset

  • ECO aanduiding meer

De functie die moet worden teruggezet, selecteren:
Op de Touch-Control links een veegbeweging naar boven of naar beneden maken.
Op de Touch-Control links drukken.
Ja selecteren.
Op de Touch-Control links drukken.

Wanneer langer op de Touch-Control links wordt gedrukt, worden de waardes van de functie direct teruggezet.

AdBlue® bijvullen
AANWIJZING Motorschade door AdBlue® in de brandstof
AdBlue® mag niet in de brandstoftank worden gevuld.
AdBlue® alleen in de AdBlue®-tank vullen.
Vermijden dat de AdBlue®-tank te ver wordt gevuld.
AANWIJZING Verontreiniging van het interieur door vrijkomende AdBlue®
De AdBlue® navulverpakking na het vullen goed afsluiten.
AdBlue® navulverpakkingen niet langdurig in de auto vervoeren.
Voorwaarden
  • De auto is ontgrendeld.

De volgende na elkaar optredende meldingen op het instrumentendisplay verzoeken u om de AdBlue®-tank bij te vullen:
  • AdBlue bijvullen zie handleiding. De AdBlue®-voorraad is tot onder de reservemarkering gedaald. Direct AdBlue® bijvullen.

  • AdBlue bijvullen Noodloop over XXX km  Zie handleiding. De lage AdBlue®-voorraad leidt tot een beperking van het vermogen nadat de getoonde resterende afstand is gereden. Direct AdBlue® bijvullen.

  • XX,X  AdBlue bijvullen Noodloop: max. XXX km/h  Geen start na XXX km De lage AdBlue® voorraad leidt tot een beperking van het vermogen vanaf de weergegeven snelheid. Na de getoonde resterende afstand kan de auto niet meer worden gestart. Ten minste de aangegeven hoeveelheid AdBlue® bijvullen.

  • XX,X  AdBlue bijvullen Contact AAN, 60s wachten anders geen start mogelijk. De AdBlue®-voorraad is opgebruikt. U kunt de auto niet meer starten. Ten minste de aangegeven hoeveelheid AdBlue® bijvullen. De auto inschakelen en circa 60 seconden wachten. De auto starten.

U kunt de AdBlue®-actieradius en het peil op het instrumentendisplay in het menu Service laten weergeven.

De weergegeven AdBlue®-actieradius is sterk afhankelijk van de rijstijl en de bedrijfsomstandigheden. Daarom kan de werkelijke actieradius van de berekende actieradius afwijken.

AdBlue® tankdop openen
Op de achterzijde van de tankdopklep drukken.
De AdBlue®-tankdop linksom draaien en verwijderen.
AdBlue® bijvullen

Mercedes-Benz adviseert om AdBlue® bij te vullen met behulp van een tankzuil. Wanneer er geen AdBlue®-tankzuil beschikbaar is, kunt u ook AdBlue® bijvullen met behulp van een jerrycan.

De dop van de AdBlue®-jerrycan losdraaien.
De eenwegslang met de hand op de opening van de AdBlue® bijvulcontainer vastdraaien.
De eenwegslang met de hand op de vulpijp van de auto vastdraaien.
De AdBlue®-bijvulcontainer omhoogbrengen en kantelen.

Wanneer de AdBlue®-tank volledig gevuld is, stopt het vullen.

De AdBlue® bijvulcontainer kan gedeeltelijk geleegd worden verwijderd.

De eenwegslang en de AdBlue® bijvulcontainer in omgekeerde volgorde losdraaien en afsluiten.
De AdBlue®-tankdop aanbrengen en rechtsom draaien, tot hij hoorbaar vergrendelt.
De tankdopklep sluiten.
De auto gedurende ten minste 60 seconden inschakelen.

Wanneer de auto door een lege AdBlue®-tank niet meer kon worden gestart, duurt het maximaal 60 seconden voordat het bijvullen wordt herkend.

De auto starten.

Een AdBlue® navulverpakking niet continu in de auto meenemen.

Ruitensproeierinstallatie bijvullen
WAARSCHUWING Gevaar voor brandwonden bij het openen van de motorkap
Wanneer bij een oververhitte motor of bij brand in de motorruimte de motorkap wordt geopend, kunnen de volgende situaties optreden:
  • U kunt met hete gassen in contact komen.

  • U kunt met andere ontsnappende, hete bedrijfsstoffen in aanraking komen.

De oververhitte motor laten afkoelen alvorens de motorkap te openen.
Bij brand in de motorruimte de motorkap gesloten houden en contact opnemen met de brandweer.
WAARSCHUWING Gevaar voor letsel door bewegende delen

Bestanddelen in de motorruimte kunnen ook bij uitgeschakeld aandrijfsysteem blijven werken of plotseling in werking treden.

Het volgende in acht nemen als de motorkap moet worden geopend:

De auto uitschakelen.
Nooit in de gevarenzone van bewegende onderdelen, bijvoorbeeld het draaibereik van de ventilator, grijpen.
Sieraden en horloges afdoen.
Kledingstukken en haren uit de buurt van bewegende delen houden.
WAARSCHUWING Gevaar voor brandwonden door hete onderdelen in de motorruimte

Bepaalde onderdelen in de motorruimte kunnen zeer heet zijn, bijvoorbeeld de motor, de radiateur en onderdelen van het uitlaatsysteem.

De motor laten afkoelen en alleen de hierna beschreven onderdelen aanraken.
WAARSCHUWING Gevaar voor brand‑ en letsel door ruitensproeiervloeistofconcentraat

Ruitensproeiervloeistofconcentraat is licht ontvlambaar. Wanneer het op hete onderdelen in de motorruimte of onderdelen van het uitlaatsysteem terechtkomt, kan het ontsteken.

Ervoor zorgen dat er geen ruitensproeiervloeistofconcentraat naast de vulopening terecht komt.
De afsluitdop aan de lip lostrekken.
Ruitensproeiervloeistof bijvullen.
Ruitenwisserbladen voorruit vervangen (MAGIC VISION CONTROL)
WAARSCHUWING Inklemgevaar door ingeschakelde ruitenwissers bij het vervangen van de ruitenwisserbladen

Wanneer de ruitenwissers in beweging komen bij het vervangen van de ruitenwisserbladen, kunt u door de ruitenwisserarm bekneld raken

Alvorens de ruitenwisserbladen te vervangen, altijd de ruitenwissers en de auto uitschakelen.
Ruitenwisserarmen in de vervangingsstand zetten
De auto uitschakelen.
Binnen circa 15 seconden op de combischakelaar de toets indrukken meer.

De ruitenwisserarmen gaan naar de vervangingsstand.

Ruitenwisserbladen verwijderen
Ruitenwisserblad in demontagepositie zetten:
Met één hand de ruitenwisserarm vasthouden. Met de andere hand het ruitenwisserblad in de richting van de pijl tot voorbij de weerstand draaien.

Het ruitenwisserblad vergrendelt met een klik in de demontagepositie.

Ruitenwisserblad verwijderen:
De ontgrendelingsknop indrukken, het ruitenwisserblad in de richting van de pijl lostrekken en verwijderen.
Ruitenwisserbladen aanbrengen
Het nieuwe ruitenwisserblad in de richting van de pijl op de ruitenwisserarm schuiven, tot de ontgrendelingsknop aangrijpt.
Het ruitenwisserblad door de weerstand in de richting van de pijl op de ruitenwisserarm drukken.

Het ruitenwisserblad vergrendelt met een hoorbare klik en kan weer vrij bewegen.

De ruitenwisserarm weer naar de voorruit klappen.

De toestand van de ruitenwisserbladen regelmatig controleren en deze vervangen bij zichtbare beschadigingen of blijvende streepvorming.

Ruitenwisserbladen voorruit vervangen
WAARSCHUWING Inklemgevaar door ingeschakelde ruitenwissers bij het vervangen van de ruitenwisserbladen

Wanneer de ruitenwissers in beweging komen bij het vervangen van de ruitenwisserbladen, kunt u door de ruitenwisserarm bekneld raken

Alvorens de ruitenwisserbladen te vervangen, altijd de ruitenwissers en de auto uitschakelen.
Ruitenwisserarmen in de vervangingsstand zetten
De auto in- en direct weer uitschakelen.
Binnen circa 15 seconden de toets op de combischakelaar gedurende circa drie seconden indrukken meer.

De ruitenwisserarmen gaan naar de vervangingsstand.

Ruitenwisserbladen voorruit vervangen

De toestand van de ruitenwisserbladen regelmatig controleren en deze vervangen bij zichtbare beschadigingen of blijvende streepvorming.

De informatie over de onderhoudsindicatie in acht nemen.
Onderhoudsindicatie
De beschermfolie van de onderhoudsindicatie bij de punt van het blad van het nieuwe ruitenwisserblad lostrekken.

Wanneer de kleur van de onderhoudsindicatie verandert van zwart naar geel, de ruitenwisserbladen vervangen.

De tijd tot het veranderen van de kleur is afhankelijk van de gebruiksvoorwaarden.

Motoroliepeil met de boordcomputer controleren
Voorwaarden
  • De motor is warmgedraaid.

  • De auto staat op een horizontale ondergrond.

  • De motor draait met stationair toerental.

  • De motorkap is gesloten.

Het bepalen van het motoroliepeil vindt plaats tijdens het rijden. Bij een normale rijstijl kan het bepalen van het motoroliepeil tot 30 minuten duren, bij een actieve rijstijl ook langer.

Boordcomputer:
Service
Motoroliepeil
Op het instrumentendisplay verschijnt een van de volgende meldingen:
  • Motoroliepeil Oliepeil wordt gemeten: Meting van het oliepeil is nog niet mogelijk.

Na maximaal 30 minuten rijden opnieuw proberen.
  • Motoroliepeil in orde en de balk voor de weergave van het oliepeil op het instrumentendisplay is groen en ligt tussen "min" en "max": Het oliepeil is in orde.

  • Motoroliepeil 1,0  bijvullen en de balk voor de weergave van het oliepeil op het instrumentendisplay is oranje en ligt onder "min":

1 l motorolie bijvullen.
  • Motoroliepeil verlagen en de balk voor de weergave van het oliepeil op het instrumentendisplay is oranje en ligt boven "max":

Te veel bijgevulde motorolie aftappen. Daarvoor naar een gekwalificeerde werkplaats gaan.
  • Voor motoroliepeil contact aan

De auto inschakelen om het motoroliepeil te controleren.
  • Motoroliepeil Systeem functioneert niet: De oliepeilsensor is defect of niet aangesloten.

Naar een gekwalificeerde werkplaats gaan.
  • Motoroliepeil Nu niet beschikbaar

De motorkap sluiten.
Aanwijzingen met betrekking tot het auto wassen in een wasstraat
WAARSCHUWING Gevaar voor ongevallen door verminderde remwerking na het auto wassen

Nadat de auto is gewassen, hebben de remmen een verminderde remwerking.

Nadat de auto is gewassen, rekening houdend met de verkeerssituatie, voorzichtig afremmen tot de volledige remwerking weer aanwezig is.
AANWIJZING Beschadiging door zelfstandig remmen
Wanneer een van de volgende functies ingeschakeld is, remt de auto in bepaalde situaties automatisch:
  • Active Brake Assist System

  • Actieve afstandsassistent DISTRONIC

  • HOLD-functie

  • Actieve parkeerassistent

Om schade aan de auto te vermijden, deze systemen in de volgende of vergelijkbare situaties uitschakelen:

bij het slepen
in de wasstraat
AANWIJZING Beschadigingen als gevolg van ongeschikte wasstraat
Voor het inrijden van een wasstraat controleren of de wasstraat geschikt is voor de afmetingen van de auto.
Erop letten dat er voldoende bodemvrijheid tussen de bodemplaat en de geleiderails van de wasstraat aanwezig is.
Erop letten dat de doorgangsbreedte van de wasstraat, met name de breedte van de geleiderails, voldoende is.
Om schade aan de auto te vermijden, het volgende in acht nemen bij gebruik van een wasstraat:
  • De actieve afstandsassistent DISTRONIC is uitgeschakeld.

  • De HOLD-functie is uitgeschakeld.

  • De 360°-camera of de achteruitrijcamera is uitgeschakeld.

  • De zijruiten en het schuifdak zijn volledig gesloten.

  • De buitenspiegels zijn ingeklapt.

  • De aanjager van de ventilatie en de verwarming is uitgeschakeld.

  • De schakelaar van de ruitenwissers staat in de stand .

  • De sleutel is ten minste 3 m van de auto verwijderd. Anders kan de achterklep onbedoeld opengaan.

  • Bij wasstraten met sleepinstallatie:

    • De neutraalstand is ingeschakeld.

    • Wanneer u de auto tijdens het wassen wilt verlaten, erop letten dat de sleutel zich in de auto bevindt. Anders wordt de parkeerstand automatisch ingeschakeld.

Om beschadiging van de banden of velgen te vermijden, recht en in het midden van de geleiderails de wasstraat inrijden.

Door na het auto wassen de wax van de voorruit en de ruitenwisserrubbers te verwijderen, wordt streepvorming voorkomen en worden wisgeluiden gereduceerd.

Wasstraatmodus

In de wasstraatmodus is de auto voorbereid voor het binnenrijden van een wasstraat. De wasstraatmodus kan tot een snelheid van 20 km/h activeren meer.

Bij geactiveerde wasstraatmodus worden de volgende instellingen uitgevoerd:
  • De buitenspiegels worden ingeklapt.

  • Om het automatisch in werking treden van de ruitensproeierinstallatie te voorkomen, wordt de regensensor gedeactiveerd.

  • De achterruitenwisser wordt gedeactiveerd.

  • De zijruiten en het schuifdak worden eventueel gesloten.

  • De airconditioning wordt op luchtrecirculatie ingesteld.

  • De PARKTRONIC-parkeerassistent wordt gedeactiveerd.

  • Auto's met 360°-camera: Na circa acht seconden wordt het frontbeeld weergegeven.

  • Auto's met AIRMATIC: De auto wordt tot de maximaal mogelijke onderstelhoogte omhooggebracht meer.

    Wanneer het omhoogbrengen langer dan 25 seconden duurt, verschijnt de volgende melding op het multifunctioneel display:

    Voorbereiding voor de wasstraat onvolledig Zie media-display. Na enige tijd wordt het omhoogbrengen van de auto automatisch voortgezet.

  • Auto's met E-ACTIVE BODY CONTROL: De auto wordt tot de maximaal mogelijke onderstelhoogte omhooggebracht meer.

    Wanneer het omhoogbrengen langer dan 25 seconden duurt, verschijnt de volgende melding op het multifunctioneel display:

    Voorbereiding voor de wasstraat onvolledig Zie media-display. Na enige tijd wordt het omhoogbrengen van de auto automatisch voortgezet.

Wanneer een van de instellingen niet kan worden uitgevoerd, wordt dit door een achter de betreffende instelling weergegeven.

Boven een snelheid van 20 km/h wordt de wasstraatmodus automatisch gedeactiveerd.

Bij gedeactiveerde wasstraatmodus worden de volgende instellingen weer teruggezet:
  • De buitenspiegels klappen uit.

  • De regensensor wordt geactiveerd.

  • De achterruitenwisser wordt geactiveerd.

  • De airconditioning wordt op buitenlucht ingesteld.

  • De PARKTRONIC-parkeerassistent wordt naar de daarvoor geselecteerde instelling teruggezet.

  • De zijruiten en het schuifdak blijven gesloten.

  • Auto's met 360°-camera: Het frontbeeld wordt vanaf een snelheid van 18 km/h uitgeschakeld.

  • Auto's met AIRMATIC: De auto wordt tot de daarvoor ingestelde onderstelhoogte omlaaggebracht.

  • Auto's met E-ACTIVE BODY CONTROL: De auto wordt tot de daarvoor ingestelde onderstelhoogte omlaaggebracht.